Theresia van der Pant (1924-2013)
Theresia van der Pant behoort tot de belangrijkste Nederlandse naoorlogse beeldhouwers van de 20e eeuw. Ze maakte vooral geabstraheerde diersculpturen in een figuratieve vorm, fraai weergegeven in brons of steen. Dieren waren haar favoriete onderwerp; ze bestudeerde ze uitgebreid in Artis om hun essentie vast te kunnen leggen. Ze verbeeldde ze niet als individuen, maar maakte beelden waarin de karakteristieke vormen en houdingen de compositie bepalen. “Dieren veinzen en poseren niet en dat gaf hun een bepaalde vrijheid”, aldus Van der Pant. Giraffes, zeehonden, vissen, bizons en vooral vogels horen tot haar oeuvre. Vele sculpturen daarvan staan nog altijd in de openbare ruimte opgesteld.
Portretten van mensen vormden de uitzonderingen in haar werk. Ze boetseerde bijvoorbeeld de koppen van componisten als Monteverdi en Strawinsky, figuren met wie ze een sterke affiniteit voelde. Haar bekendste sculptuur is het ruiterstandbeeld van koningin Wilhelmina op het Rokin in Amsterdam, waarin ze mens en dier prachtig wist te combineren.
Opleiding en ontwikkeling
Theresia van der Pant volgde een tweejarige vooropleiding aan de Rijksnormaalschool voor Teekenleraren, die haar halverwege de jaren ’40 snel toegang verschafte tot de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1950 werkte ze enige tijd in het atelier van de Belgische beeldhouwer Oscar Jespers in Brussel. Hij leerde haar onder meer om haar visuele geheugen te ontwikkelen, een vaardigheid waar ze later veel profijt van had. Boetseren en tekenen deed ze voortaan na uitvoerige observaties nog enkel vanuit haar herinnering.
Haar doorbraak volgde in 1953, toen ze de tweede prijs won bij de prestigieuze Prix de Rome voor Beeldhouwkunst. Ze betrok een klein atelier op het eiland Wittenburg in Amsterdam en werd lid van kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Al snel ontving ze opdrachten van diverse gemeenten voor diersculpturen in de openbare ruimte.
Docentschap en oeuvreprijzen
Vanaf 1965 doceerde Van der Pant steenhouwen aan de Rijksakademie, waar ze in 1979 werd benoemd tot hoogleraar van de afdeling beeldhouwkunst. In 1982 nam ze afscheid van de academie. In datzelfde jaar trouwde ze met kunstenaar Nol Kneulman en verruilde ze haar atelier op Wittenburg voor een woning aan de Plantage Muidergracht, waar ze beschikte over een ruimere werkplaats en een apart tekenatelier.
In 1987 ontving Van der Pant de Judith Leysterprijs, een oeuvreprijs voor vrouwelijke kunstenaars. Twee jaar later werd ze geëerd met een overzichtstentoonstelling in het Frans Halsmuseum in Haarlem. Ter gelegenheid van haar 65e verjaardag werd deze daarna in haar geboortestad Schiedam getoond.
Op haar 82ste moest Theresia van der Pant vanwege haar gezondheid haar beeldhouwpraktijk noodgedwongen beëindigen. Ze bleef tot op hoge leeftijd actief als tekenaar, vaak werkend in pastel en inkt.